ik vertrek (niet)

NED1 – DO 22 OKT – 21U35

Ik droom ervan – ja, ik ben er zucht zo eentje – om alles achter te laten en naar Frankrijk of Italië te trekken. Om die reden mag ik graag kijken naar programma’s zoals ‘Ik vertrek’. Vooral omdat de trieste realiteit die meestal achter die dromen zit me er al meermaals van overtuigd heeft om het maar bij een droom te laten. Een mens moet niet al zijn dromen verwezenlijken. Net vanavond gaat het weer over een Nederlands gezin dat naar Frankrijk trekt om een chambre d’hôte te runnen. Het magische woord. Chambre d’Hôte.

Nu was ik net weer twee weken in Frankrijk en dan lijkt die droom weer even verwezenlijkbaar. Net zoals deze en gene moedige mensen het aangedurfd hebben. De eerste dagen wordt er dan ook geen enkele etalage van de talrijke immokantoren overgeslagen. Spotgoedkope optrekjes daar. Met heel wat mogelijkheden. Een nieuw begin, een nieuw leven.  Ik zie het alweer helemaal voor me. Tot een paar dagen verder. Ik weet niet of het aan het seizoen ligt of aan de streek, en begrijp me niet verkeerd, voor mezelf vind ik het goddelijk, maar door de ogen van een toekomstige B&B uitbater is het deprimerend. Ook door de ogen van een plaatselijke uitbater van de “Alimentation Générale”, de “Boucherie” met zijn echte slager/vakman en de “Patisserie” waar vakmanschap nog meesterschap is. Er is geen kat te zien. Nergens. Nooit.

Hele dagen dwaal ik door vervallen en verlaten dorpjes, pittoresk en sprookjesachtig, maar de bordjes “à vendre” tieren welig. Halve dorpen staan leeg, daken zijn ingevallen, huizen verwaarloosd. Het lijkt wel of Fransen jarenlang, neen, eeuwenlang, geen vinger uitsteken naar hun huis en het dan maar wanhopig omdat er niks meer mee aan te vangen is, op de markt gooien en naar een losstaande nieuwbouw in een randstad verhuizen. Natuurlijk is het omdat er in een dorp niks te beleven valt, er geen werk is en geen toekomst. Maar  ik interpreteer het zo. Het deprimeert mij. Hele dagen loop ik vanuit mijn kleine middenstander achtergrond “ochot” en “ocharme” te zuchten. Overal wil ik iets kopen om een kleine bijdrage te leveren aan de plaatselijke economie en betreur ik het dat ik die niet in mijn eentje zal kunnen redden. Winkels waar de tijd stil is blijven staan. Decoratiezaken waar men nog prullaria en koperwerk nieuw verkoopt, dingen die hier al jaren in het kringloopcentrum beland zijn. Etalages en interieurs die ik me herinner uit de jaren zestig en zeventig in mijn dorp. Ik loop over van compassie en lig me ’s avonds nog af te vragen hoe die mensen kunnen overleven. (Gelukkiger en vrolijker dan ik hoogstwaarschijnlijk…)

Nochtans blijkt er uit alles enthousiast optimisme. In het kleinste dorpje waar je in één zucht doorsteekt, is het dorpsplein perfect en netjes aangelegd en onderhouden, zijn de straten in uitstekende staat. Verwachtingsvol zijn er overal – vooral in de nabijheid van alweer een verlaten kasteel – de mooiste en grootste parkings aangelegd. 400 plaatsen! juicht men op het bord, om dan iets verder zelf inderdaad een reuze parking met welgeteld één auto aan te treffen. Bloembakken, richtingaanwijzers naar de kleinste curiositeit en informatieborden die hoopvol  de weg wijzen naar  alle handelaars van het dorp. Moedig en volhardend. Bewonderenswaardig en voorbeeldig. Echt, het ontroert me telkens weer.

In de gidsen staan er bezienswaardige dorpjes aangegeven met de meest levendige en vrolijke foto’s, bruisend van plaatselijke activiteit. Bij je bezoek blijken die er desolaat en vervallen bij te liggen. Fermé en een paar blaffende honden en alweer kaduke huizen, verder niks te zien. Misschien zit het ontbreken van de zon er ook voor iets tussen en ziet zo’n dorp er onder een stralende zon en bij 25° heel anders uit, maar van de vijftig keramisten die er volgens de gids zouden gezeten hebben moeten er toch al zo’n pakweg 45 doodgevallen zijn van verveling, miserie of honger. Of weggetrokken naar betere oorden.

In een andere stadje doe ik alle moeite van de wereld om toch maar één koopwaardig stuk te vinden in de brocantezaak met prachtige authentieke gevel die een likje verf kan gebruiken. Om de zo te zien zeer recente uitbaters, een koppel enthousiaste prille twintigers, een hart onder de riem te steken. Ik ben de enige bezoeker en het ziet er niet naar uit dat er zo direct nog een volgende in aantocht is. In het dorp bij het vakantiehuis staat de brocantezaak al sinds ik er voor het eerst kwam te koop. Op het raam hangt nog – moment de gloire – een vergeeld krantenartikel van ’98 waarin deze winkel trots aangekondigd wordt als de beste in de verre omtrek, met een foto van de trotse, glunderende eigenaars.  In de andere zit de fiere uitbater op exact dezelfde plaats tussen zijn onvoorstelbare immense rommel bijna  net niet in het spinnenrag en liggen in de bestofte etalagekasten nog exact dezelfde spullen, ik herinner ze me nog. Ik koop er alweer twee – overbodige – kopjes met schoteltje.

Ik vind het er zalig, nog eens. Lege straten, nergens ook maar één toerist te bespeuren, heerlijk.  Ik geniet. Maar telkens wanneer ik er ben wordt er een streep meer door mijn droom getrokken. Ik zie in de meest verlaten dorpjes bewegwijzering naar een B&B, maar waar zitten die toeristen dan? Wie komt daar? Hoe overleeft men financieel? En als het dan al in de zomer druk is – toe, iemand, a.u.b., zeg me dat het daar dan op de koppen lopen is!– hoe overbrugt men dan de winter?

Ik zie het al jaren voor me. Een gite rural. Eigen groenten, fruit, beesten. Een bordje aan de kant van de weg “Wir sprechen Deutsch – English spoken – Hier spreekt men Nederlands”. Een partner die de lekkerste streekgerechten klaarmaakt die ik de volgende dag op de plaatselijke markt ga verkopen. In de namiddag trek ik naar de Mont Ventoux om een memorabele foto te nemen van mensen die hun levensdroom realiseren (Ja, is u dat al opgevallen dat die mensen daar het hart uit hun lijf rijden, aankomen op de top maar er niemand is om dat te vereeuwigen?) Ik steek dat dan in een mooi mapje “Souvenir du Mont Ventoux” en verkoop dat aan 10 eur.

Gite de France. Met prachtig ingerichte kamers, een heerlijk avondmaal, schitterend uitzicht. Wachten op gasten. Er moet een markt voor zijn. Het gat. Een markt voor mensen die net zoals ik geen mensen willen zien. Geen zin hebben om te kletsen met hun gastvrouw/gastheer, geen contact willen met de uitbaters, niet willen ontbijten aan de gezamelijke tafel – o gezellig – en niet elke avond een glaasje willen drinken om de dag te evalueren? Ja toch? Want zo’n B&B wil ik namelijk.

Ik zal nog maar eens kijken vanavond. En opgelucht zuchten na afloop.